Alles over de hond

De hond (Canis lupus familiaris) is een gedomesticeerde ondersoort van de wolf. De hond is een roofdier uit de familie van de hondachtigen (Canidae). De hond komt op alle continenten voor, meestal in gezelschap van de mens, want de hond is het oudste huisdier. Al sinds duizenden jaren wordt de hond gebruikt voor bewakingstaken ( bij de jacht en als herdershond) en als trekdier. Nog steeds heeft hij werk als politiehond of hulphond, maar de meeste honden worden tegenwoordig gehouden als gezelschapsdier.

Terminologie

Pup of puppy: een jonge hond, voor de geslachtsrijpheid, ook welp genoemd
Teef: een vrouwelijke hond
Reu: een mannelijke hond, verouderd rekel

Afstamming

Volgens genetisch onderzoek van Caries Vila (1997) zijn er op grond van verschillen in het mitochondriaal DNA vier verschillende groepen hondenrassen te onderscheiden, die mogelijk het resultaat zijn van vier verschillende domesticaties in het verleden.

Wel is duidelijk dat de hond afstamt van de wolf (Canis lupus) en niet van de coyote, de jakhals of een andere hondachtige: de verschillen van hond en wolf met al deze soorten zijn veel groter dan die tussen hond en wolf. De grijze wolf komt, althans kwam, over een groot verspreidingsgebied voor in de Verenigde Staten van Amerika, Europa en Azië. Het is op grond van de genetische analyse niet duidelijk of de hond nog van een specifieke ondersoort van de wolf afstamt zoals de Perzische wolf (C. lupus pallipes), omdat die bij de gebruikte methode genetisch niet te onderscheiden was van de andere typen wolven.

Groep één van de vier door Vila onderscheiden categorieën is weer in verschillende takken onder te verdelen, waarvan een zuidoostelijke tak o.a. de Australische dingo bevat, een primitieve hond die ook in het wild leeft en zich van de meeste gedomesticeerde honden onder meer nog onderscheidt door een jaarlijkse voortplantingscyclus.

Genetisch onderzoek naar verschillen in het mitochondriaal DNA van de hond toont een nagenoeg identieke (0.2% verschil) basenvolgorde aan met die van de grijze wolf, wijzend op een directe afstamming in het (evolutionair gezien) recente verleden. Het verschil tussen wolven en coyotes was met 4% veel groter.

Domesticatie

Rudyard Kipling schreef in Just so stories: "De wilde hond kroop in het hol en legde zijn kop in de schoot van de vrouw, en de vrouw zei: Zijn naam is niet meer wilde hond, maar beste vriend."

Het recentste onderzoek plaatst de oorsprong van de hond in het Verre Oosten, rond 15.000 jaren geleden. Oudere schattingen gingen uit van een begin van de domesticatie rond 40.000-100.000 jaar geleden. De vraag is hoe en waarom de wolf tot huishond werd (Canis lupus familiaris). In de late laatste ijstijd veranderden de leefomstandigheden van de mens. De dominante bestaanswijze veranderde van nomade in boer, waardoor mensen lange tijd op dezelfde plaats bleven. De 'wilde honden' begonnen in deze tijd de nabijheid van de mens op te zoeken en van hun afval te leven. Er kan dus sprake zijn van een zekere co-evolutie. Andere onderzoekers gaan ervan uit dat de mens een actievere rol speelde in de eerste stappen die tot een domesticatie van de hond leidde.

Hoewel de geschiedenis van de domesticatie van honden niet geheel duidelijk is, is die van vossen wel empirisch onderzocht. De geneticus Dmitry K. Belyaev begon in 1959 met een reeks vossen een domesticatie-experiment. In zijn instituut selecteerde hij vossen voor de volgende generatie enkel op tamheid. Ongeveer 5% van de mannelijke dieren en 20% van de vrouwelijke dieren mochten een volgende generatie stichten. 40 jaar en 45.000 vossen later, na 35 generaties van selectie op tamheid zijn de vossen uit dit experiment gedomesticeerd.

Oudheid

In het Oude Egypte tonen wandschilderingen aan, dat de mens destijds reeds veel gebruik maakte van dieren, bijvoorbeeld voor de jacht. Ook diersoorten die we vandaag niet meer als gedomesticeerde dieren kennen, zoals hyena's werden door de Egyptenaren gehouden. Goden, zoals Anubis kregen (voor een deel) het uiterlijk van dieren en men was zich bewust van de specifieke eigenschappen van dieren.

Ook in het Oude Testament dat rond dit tijdperk ontstond, is een reeks verwijzingen te vinden. In Genesis staat bijvoorbeeld geschreven: "God maakte alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, elk naar hun eigen soort. God zag dat ook dat goed was. Toen zei God: "Laat Ons mensen maken die op Ons lijken en kunnen heersen over alle dieren op aarde, in de zeeën en in de lucht."

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Rond 1350 werd door Gaston Pheobus in een boek de eerste medische behandelingen van honden beschreven, die bij de jacht werden ingezet. In de Nieuwe Tijd werden honden niet meer enkel gehouden om bij de jacht te helpen, te waken, karren te trekken of lasten te dragen maar ook als gezelschapshond, zoals talrijke schilderijen uit deze tijd tonen. Behalve op het doel begon men ook op het uiterlijk van de hond te letten. Dit leidde in de Moderne Tijd tot de oprichting van de eerste kennelclubs en rasverenigingen.

Moderne Tijd

Vooral in de laatste 200 jaar heeft gericht fokken de explosieve vermenigvuldiging van rassen en varianten veroorzaakt. De herontdekking van de regels van Mendel, de oprichting van kennelclubs en rasverenigingen en de oprichting van de Fédération Cynologique Internationale (FCI) in 1911 leidde ertoe dat vandaag 331 verschillende hondenrassen door het FCI erkend zijn. De lokale organen zijn in Nederland de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland en in België de Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus. In de Verenigde Staten heeft zich een tweede overkoepelend orgaan gevormd, dat qua rasstandaard en qua indeling en erkenning van rassen verschilt van de FCI.

Honden die niet tot een specifiek ras behoren, worden als een bastaardhond, een straathond of als rasloos bestempeld.

Anatomie

Tandformule

Het definitieve gebit van honden bestaat uit 42 tanden. In elke kaakhelft telt het 3 snijtanden (Incisivi, I), één hoektand (Caninus, C) en 4 premolaren ofwel knipkiezen (Premolaren, P). In de bovenkaak zijn er bovendien twee, in de onderkaak 3 molaren of knobbelkiezen (Molaren, M). De grote P4 in de bovenkaak en de M1 in de onderkaak worden de scheurkiezen genoemd.

Het melkgebit van honden bevat 28 tanden. De P1 en de molaren hebben geen melktandvoorganger. De melktanden worden in tandformules meestal met een kleine letter aangeduid, de tandformule is als volgt:

De tandwisseling zal vanaf de vierde maand plaatsvinden. Tijdens de tandwisseling kan bij de pup, vergelijkbaar met kinderen, tandpijn ontstaan. Pups zullen in deze periode daarom vaak op allerlei dingen knagen.

Oren

Het gehoor is bij de hond sterk ontwikkeld. Hij kan hogere frequenties waarnemen dan de mens. Het bereik ligt bij een optimaal gehoor:

  • Mens ~ 20 - 20.000 Hz, maximale gevoeligheid tussen 1000 en 4000 Hz.
  • Hond ~ 15 - 50.000 Hz (sommige bronnen spreken zelfs van 100.000 Hz), maximale gevoeligheid rond 8000 Hz. Honden zijn verder in staat over een afstand van 25 meter frequenties rond de 1 à 2 Hz te horen.

De beweeglijke oorschelpen van de hond maken het mogelijk om een geluid driedimensionaal te lokaliseren; hij kan dat daarom veel beter dan de mens. Een hond kan de richting waaruit een geluid komt met een afwijking van 2% bepalen (bij de mens meer dan 15%). Bij de beweging van de hondenoren zijn niet minder dan 17 spieren betrokken.

Honden met hangoren hebben een iets zwakker vermogen om geluid te lokaliseren. De oren hebben echter naast hun fysieke functie ook een belangrijke taak bij de communicatie met andere honden, en met de mens. Ook op dit punt zijn honden met hangoren dus enigszins in het nadeel.

Ogen

Vroeger werd aangenomen, dat honden enkel grijstinten of 'zwart-wit' konden zien. Uit nader onderzoek is echter gebleken dat honden wel degelijk kleuren kunnen zien, maar wel anders dan de mens.

Het oog van de hond bevat, zoals bij alle zoogdieren twee typen receptoren. De staafjes zijn voor de waarneming van grijstinten verantwoordelijk, de kegeltjes voor het zien van kleuren. In het oog zijn meer staafjes dan kegeltjes, en staafjes hebben minder licht nodig om een signaal aan de hersenen te geven. De kegeltjes zorgen voor het kleurenzien indien er genoeg licht aanwezig is.

In het oog van honden is, zoals bij de meeste zoogdieren, een speciale anatomische structuur (Tapetum lucidum) aanwezig, die invallend licht terugkaatst en zo het bestaande licht versterkt. Dit verklaart, waarom honden in de schemering veel beter kunnen zien dan mensen, bij wie deze structuur afwezig is.

Het oog van de hond heeft twee verschillende types kegeltjes, die op groen of blauw licht reageren. Dit in tegenstelling tot de mens, die over drie verschillende types beschikt, die op rood, groen en blauw licht reageren. Een hond ziet geen rood en ervaart rode dingen als (donker)groen. Een rode bal in het gras is voor een hond dus lastig te zien.

Een ander verschil is dat het hondenoog in het bereik rond 430 nanometer (zie tekening) de grootste gevoeligheid vertoont. Bij de mens is dit rond 530 nanometer. De scherpte van het beeld is waarschijnlijk kleiner dan bij de mens en meer op beweging gericht. Stilstaande dingen worden door de hersenen onderdrukt en zijn door de hond minder goed waar te nemen.

Het gezichtsbereik van de hond is met circa 240 graden duidelijk groter dan dat van de mens, mede door de zijdelings implantatie van de ogen op de schedel. Het bereik waarin een hond driedimensionaal kan zien is met 120 graden ongeveer even groot als dat van de mens.

Neus

De reukzin van honden is veel beter ontwikkeld dan bij de mens. In de eerste plaats komt dit door het grotere aantal reukcellen. Globaal geldt dat hoe langer de snuit is, des te beter het reukvermogen. Tussen de verschillende hondenrassen bestaan dan ook aanzienlijke verschillen op dit punt. De mens heeft ongeveer 10 cm² reukepitheel, de hond daarentegen gemiddeld 100 cm², maar dat varieert tussen 30 cm² bij een Franse buldog en 169 cm² bij een Duitse herder. Beroemd en berucht is de bloedhond vanwege zijn vermogen om sporen te volgen.

De kwaliteit van de reukzin wordt echter ook door andere factoren bepaald, want metingen hebben aangetoond dat het reukvermogen van een hond rond één miljoen keer beter is dan dat van de mens. Daarbij speelt dat honden met korte inspiraties rond 300 keer per minuut kunnen ademen, zodat er steeds nieuwe aanvoer van verse lucht is en een vergrote turbulentie waardoor geurstoffen gemakkelijker met het reukepitheel in contact kunnen komen.

In de hersenen worden de binnenkomende signalen verwerkt. Het is aangetoond, dat honden 'stereo' kunnen ruiken. De hond voelt dus of een geur van rechts of van links komt. Op deze manier kan hij de richting van een geurspoor beoordelen. Belangrijk bij de richtingsgevoeligheid is de natte neus met daaronder koudereceptoren die de afkoeling van het gedeelte waar de lucht langs stroomt signaleren waar een luchtstroom en dus een geur vandaan komt. De reukhersenen zijn in vergelijking met de mens ook veel groter. Bij de hond nemen ze tien procent van de hersenen in beslag tegen één procent bij de mens. Honden kunnen bepaalde geuren ook via het Orgaan van Jacobson waarnemen.

Brachycefale honden kunnen door onder meer de anatomische bouw van hun schedel en ademhalingswegen moeilijkheden bij de ademhaling hebben.

Voeding

De huidige gezelschapshond is van nature vleeseter, met een spijsverteringsstelsel dat bijna identiek is aan dat van wilde honden en wolven. De meeste honden eten echter geregeld ook wel plantaardig voedsel.

Zoals in de humane gemeenschap vormt obesitas in de hondenpopulaties een ernstig gezondheidsprobleem. Dit is deels te verklaren door een te hoge energieopname en deels door een afname van activiteit.

De meeste commercieel beschikbare voeders zijn optimaal afgestemd op de voedingsbehoefte van honden. Aanvullingen zijn dan ook niet nodig en hebben vaak een negatief effect. Zo kan de toevoeging van calcium tot blaasstenen en botafwijkingen leiden. Hoewel de meeste honden commerciële voeders zoals kant-en-klare brokken of blikvoer krijgen, zijn er steeds meer mensen die overgaan op "rauw voer" of "BARF". De basis bestaat uit rauw vlees en botten.

De voedingsbehoefte van honden varieert niet enkel met de activiteit, maar ook met het ras, de leeftijd en de omgevingstemperatuur. Men kan stellen, dat de behoefte voor onderhoud van een dier bij normale activiteit rond de 500 kJ per kilogram metabool gewicht per dag ligt. Dit kan oplopen tot 4200 kJ per kilogram metabool gewicht per dag bij zeer actieve dieren, zoals sleehonden.

Voortplanting

Puberteit

De puberteit van reuen begint gemiddeld op een leeftijd van 6 maanden en is meestal op een leeftijd van 12 maanden afgesloten. Een teef zal haar eerste loopsheid op een leeftijd van 6 tot 9 maanden vertonen. Dit is echter aan een sterkere variatie onderworpen en kan bij grote rassen uitgesteld zijn tot een leeftijd van zelfs 2 jaar.

Cyclus

Teven zijn in het wild mono-oestrische dieren, zij worden maar een keer per jaar loops. Bij sommige van de gedomesticeerde rassen is dit behouden gebleven. Vooral rassen zoals de saarlooswolfhond, waar recentelijk wolvenbloed is ingefokt vertonen deze eigenschap. De resterende gedomesticeerde honden zijn 2 - 3 keer per jaar loops. Tussen de verschillende loopsheden liggen gemiddeld 7 maanden, maar het tijdsinterval is per hond aan grote variaties onderworpen.

De loopsheid wordt in twee fasen opgedeeld, die elkaar opvolgen. In de eerste fase (pro-oestrus) zal de vulva van de teef opzwellen en zal de teef een bloederige uitvloei vertonen. De afgegeven feromonen trekken reuen aan, maar de teef laat zich in dit stadium nog niet dekken. Deze fase duurt gemiddeld negen dagen tot maximaal 17 dagen. In een tweede fase neemt de zwelling van de vulva iets af en wordt de uitvloei minder. De kleur verandert van rood naar geelbruinachtig. De teef trekt nu naast reuen ook andere teven aan. De teef accepteert nu de reu en een dekking kan plaatsvinden. Ook deze fase duurt gemiddeld 9 dagen (varieert tot 21 dagen). Tijdens de tweede fase (oestrus) zal de eisprong plaatshebben.

Als bevruchting heeft plaatsgevonden, wordt deze gevolgd door een dracht, zie Dracht en geboorte. Deze fase duurt ongeveer 64 dagen (=drachtduur).

Als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden, wordt de loopsheid van de teef gevolgd door een derde fase, de metoestrus. Daarna komt een fase van seksuele inactiviteit, de anoestrus die sterk uiteen kan lopen maar gemiddeld 4 maanden duurt. De anoestrus wordt opnieuw gevolgd door een loopsheid.

Dekking

Daar waar mogelijk, is het aan te raden een teef niet direct tijdens de eerste loopsheid te laten dekken maar te wachten tot een leeftijd van 2 jaar, ongeveer de derde loopsheid.

Na enkele stotende bewegingen treedt er bij de reu een zwelling op van de bulbus glandis, een zwellichaam rond de penis. Hierdoor blijft de reu in de vagina van de teef hangen. Contracties van de vagina lokken bij de reu dan een ejaculatie uit. De ejaculatie treedt in meerdere fracties op en duurt lang. Gemiddeld lost een reu bij een ejaculatie 5 tot 10 ml sperma (variaties van 2-25 ml). In het ejaculaat zijn 200 tot 300 miljoen zaadcellen per mm3 aanwezig. Na enkele minuten komt de reu (na het afzwellen van het zwelllichaam) vanzelf los. Losrukken van reu en teef door de mens is voor beide honden zeer gevaarlijk en pijnlijk.

Dracht en geboorte

Na een gelukte dekking zal de teef drachtig worden. Gemiddeld duurt een dracht bij honden ongeveer 64 dagen, maar bij een bouvier kan dit wel 85 dagen zijn. Wanneer de teef een groot nest draagt kan de geboorte enkele dagen eerder plaatsvinden, maar bij een kleine worp kan de geboorte enkele dagen later plaatsvinden. De puppy's zijn de eerste tien dagen nog blind. De teef zal haar puppy's ongeveer drie weken lang zogen. Daarna kunnen de puppy's overgaan op puppyvoeding, en na vijf tot zeven weken zijn ze volledig gespeend.

Levensverwachting

Een hond kan met goede verzorging 15 jaar oud worden.

Gevolgen van inteelt

De verschillende rassen van honden zijn in het verleden door strenge selectie ontstaan. Fenotypische kenmerken, zoals bijvoorbeeld vachtkleur, zijn bij honden vaak op recessieve genen gecodeerd. Om een stabiele vachtkleur van een ras te verkrijgen, was het dus nodig nauw verwante honden met elkaar te kruisen. Dit heeft de kans op genetisch overgedragen ziektes verhoogd; honden die hieraan lijden moeten uit de fokkerij geweerd worden, maar dit gebeurde niet altijd, zodat hun genetische schade zich kon verspreiden.

Tegenwoordig tracht men genetische ziekten te beperken door gericht te fokken en door aangetaste dieren uit de fokkerij te weren, maar bij sommige ziekten is dat moeilijk. Voor bepaalde rassen is het verplicht fokdieren op genetische ziekten te laten testen. Een voorbeeld hiervan is heupdysplasie. Ook stamboomonderzoek en berekening van inteeltfactoren worden vandaag de dag gebruikt om het risico op overdracht van genetische ziekten zo laag mogelijk te houden.

Communicatie van honden

Lichaamstaal

Honden hebben een eigen lichaamstaal en gebruiken deze zowel voor communicatie met andere honden als met de mens. Bij een confrontatie met andere dieren kan de hond op verschillende manieren reageren, zoals nieuwsgierigheid, angst of agressiviteit.

Communicatie met de mens

De communicatie met honden is vrij universeel. Iedereen heeft zo zijn eigen manier van communiceren met honden, maar zo ook honden met mensen.

Taalgebruik

De mens past meestal zijn of haar taalgebruik aan, als hij of zij met een hond praat. Dit kan in geringe mate zijn of juist een algehele aanpassing aan de grammatica en uitspraak. De meeste mensen communiceren met een hond in hun eigen taal, uit onderzoek is ook gebleken dat taal geen invloed heeft op een hond. Honden luisteren slechts naar tonen zoals aa, ee, oe, oo, ie enzovoorts, als men "zit, af, poot" zegt hoort de hond hoogstwaarschijnlijk "ì, à, oo". Wanneer een taal afwijkt van de taal waarin de hond commando's heeft geleerd, kan hierdoor verwarring ontstaan. Dit komt echter niet vaak voor, aangezien de meeste mensen ook lichaamstaal gebruiken. Hierdoor kan een mens vaak moeiteloos communiceren. Het taalniveau dat gebruikt wordt om met honden te communiceren is vaak gelijk aan het niveau van kinderen of zuigelingen. Een voorbeeld van typisch hondentaalgebruik is bijvoorbeeld:

  • Hamma zit - zit
  • Gattemvat - pak de bal/stok
  • Waa's 'e bal - waar is de bal?

Mensen ontwikkelen vaak hun eigen trucjes om ervoor te zorgen dat honden beter luisteren, gebaseerd op een geconditioneerde reflex.

Blaffen en grommen

Honden communiceren met mensen via blaffen en grommen. Grommen komt in het wild ook voor bij wilde dieren vooral bij hondachtigen zoals wolven en bij vossen. Dit systeem is bedoeld om zichzelf te beschermen tegen (mogelijke) gevaren en situaties die dreigend overkomen. Uit recentelijk onderzoek is gebleken dat honden het systeem van blaffen waarschijnlijk hebben ontwikkeld om zo met de mens te kunnen communiceren. De wolf, waarvan de hond afstamt, blaft niet. Wolven huilen en grommen alleen. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat mensen dit systeem meestal ook begrijpen. Er zijn verschillende blaffen voor iedere soort situatie. Zo heeft de hond een blaf voor als zijn of haar baas weer thuis komt; vrolijk dus. Een blaf voor als de hond aan het spelen is, als er iemand inbreekt of als hij iemand echt aanvalt.

Opvoeding

Omdat er zoveel verschillende hondenrassen bestaan, is er geen echte algemene opvoeding voor iedere hond. Wel zijn er algemene regels die altijd in acht moeten worden gehouden.

  • Het is sterk aan te raden om met de puppy vanaf de leeftijd van 8 weken naar een hondenschool te gaan. Ook als er een oudere hond in huis genomen wordt die nog veel bij te leren heeft, kan de hondenschool de opvoeding sterk verbeteren.
  • Bij de kennismaking met andere huisdieren mag niets geforceerd worden. Breng de nieuwe huisgenoot bij de andere, geef hen even de tijd om elkaar te besnuffelen, maar grijp pas in zodra duidelijk wordt dat het niet klikt. Men kan dan eventueel de dieren een tijdje apart zetten en het daarna opnieuw proberen.
  • Wanneer men een hond op straat wilt aaien, vraag dan telkens eerst toestemming aan het baasje. Ga dan niet met de vlakke hand rechtstreeks naar het hoofd. Kom van onder de kin van de hond met de rug van de hand naar boven gericht, laat de hond even aan de hand ruiken en aai dan pas de hond. Wanneer men direct met de hand over de ogen van de hond zwaait, is er kans dat de hond zich bedreigd gaat voelen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
  • Zorg ervoor dat de hond de basis-bevelen kent: zit, lig, kom en blijf. Zo wordt bereikt dat de hond in alle mogelijke situaties geen bedreiging vormt voor wie dan ook, en dat er zich ook voor hem geen bedreiging kan voordoen.